
Jurisprudentie
BJ5758
Datum uitspraak2009-08-20
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002218-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002218-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het slachtoffer, de - toenmalige - vriendin van verdachte, zou door verdachte zwanger zijn geraakt. Verdachte wilde dat zij abortus pleegde, hetgeen zij weigerde. Verdachte heeft haar vervolgens mishandeld en met de dood heeft bedreigd. Verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf.
De verweren, dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoren bij de politie niet is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat en dat hij bij de politie niet is gehoord met behulp van een tolk voor een voor verdachte beheersbare taal, worden verworpen, omdat het hof de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs bezigt, zodat de verdediging geen belang (meer) heeft bij bespreking van deze verweren.
Het verweer dat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad om het slachtoffer te mishandelen wordt verworpen.
Het verweer dat er ten tijde van het plegen van de bedreiging bij het slachtoffer geen redelijke vrees is ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen wordt verworpen.
Uitspraak
Parketnummer: 24-002218-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-652147-06
Arrest van 20 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 4 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Tetteroo,
advocaat te Rotterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het (achter)hoofd en/of tegen de wang(en) en/of in het gezicht heeft geslagen en/of de keel (met beide handen) (gedeeltelijk) heeft dichtgeknepen en/of vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "als je het kind niet weg laat halen, gebeurt er dit" en/of "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bespreking van gevoerde verweren
De raadsman heeft ter zitting van het hof met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten het navolgende aangevoerd. Verdachte is voorafgaand aan zijn verhoren bij de politie niet gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. De raadsman heeft zich daarbij beroepen op het arrest van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz). Daarnaast is verdachte bij de politie met behulp van een tolk in de Turkse taal gehoord, terwijl verdachte Koerdisch spreekt en verstaat. Nu die verhoren niet met behulp van een tolk in een voor de verdachte beheersbare taal hebben plaatsgevonden, heeft verdachte niet begrepen wat de verbalisanten hem hebben gevraagd, zodat de mogelijkheid bestaat dat verdachte iets anders heeft bedoeld te verklaren dan door de verbalisanten op papier is gezet. Het hof begrijpt deze verweren aldus dat deze strekken tot bewijsuitsluiting van de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
Nu het hof de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs bezigt, heeft de verdediging geen belang (meer) bij de bespreking van deze verweren.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman voorts aangevoerd, dat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad om [slachtoffer] te mishandelen. De raadsman, alsook de verdachte, heeft (daartoe) gesteld, dat verdachte de woning van [slachtoffer] wilde verlaten, maar dat [slachtoffer], om dat te verhinderen, verdachte bij de schouders heeft gepakt. Volgens de raadsman en de verdachte zou verdachte [slachtoffer] daarop van zich hebben afgeduwd, waarbij hij haar per ongeluk met zijn hand in het gezicht heeft geraakt.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 11 maart 2006 tegenover verbalisant [verbalisant 1] - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
"Toen mijn vriend [verdachte] bij mij in de woning terug kwam, herhaalde hij wederom dat ik zijn kind, dat ik in mijn buik droeg, weg moest laten halen. Toen ik hem wederom vertelde dat ik dat niet wilde, zag en voelde ik dat hij mij met zijn vlakke hand tegen mijn achterhoofd sloeg. Ik voelde op dat moment pijn op de plaats waar hij mij had geslagen. Kort daarna zag en voelde ik dat hij mij hard met zijn vlakke hand tegen mijn linkerwang sloeg. Ook op die plaats voelde ik pijn. Meteen daarna voelde en zag ik dat hij met zijn vlakke hand hard tegen mijn rechterwang sloeg. Ook dat deed mij pijn. Direct daarop zag en voelde ik dat hij met beide handen mijn keel vastpakte. Ik voelde dat hij mijn keel op die manier een stukje dichtkneep. Ik kon toen nog wel ademen."
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in het proces-verbaal van aanhouding van verdachte - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
"Wij zagen dat [slachtoffer] twee rode strepen aan de rechterzijde van haar hals had."
Op grond van de hiervoor weergegeven verklaring van aangeefster [slachtoffer], in samenhang beschouwd met de door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bij [slachtoffer] geconstateerde rode strepen in haar hals, acht het hof niet aannemelijk geworden, dat verdachte [slachtoffer] van zich heeft willen afduwen en dat hij haar daarbij per ongeluk met zijn hand in het gezicht heeft geraakt.
Ook de door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] bij [slachtoffer] geconstateerde rode strepen in de hals duiden niet op het door verdachte - per ongeluk - met zijn hand in haar gezicht raken, maar op het met beide handen gedeeltelijk dichtknijpen van haar keel. Het hof acht dan ook bewezen, dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld. Het hof verwerpt het verweer.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman voorts aangevoerd, dat [slachtoffer] heeft verklaard, dat zij op 10 maart 2006, toen verdachte haar zou hebben bedreigd, niet bang was, maar dat de angst pas de volgende ochtend bij haar is komen opzetten. Volgens de raadsman kan dan ook niet worden bewezen verklaard dat op 10 maart 2006 bij [slachtoffer] de redelijke vrees is ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het navolgende gebleken, dan wel aannemelijk geworden. Verdachte heeft een relatie gehad met - het latere slachtoffer - [slachtoffer]. Toen zij op 3 maart 2006 ontdekte dat zij zwanger van hem was geraakt, heeft zij op 10 maart 2006 verdachte daarvan op de hoogte gesteld. Verdachte reageerde daarop met de mededeling, dat zij abortus moest plegen. [slachtoffer] wilde dat niet. Verdachte heeft er vervolgens meermalen op aangedrongen dat zij het kind zou laten weghalen. [slachtoffer] bleef dat weigeren. Verdachte heeft daarop [slachtoffer] mishandeld. Hierna heeft verdachte de woning van [slachtoffer] verlaten. Even later op die dag is verdachte teruggegaan naar de woning van [slachtoffer]. Hij heeft er nogmaals op aangedrongen dat [slachtoffer] abortus zou plegen. [slachtoffer] bleef wederom weigeren. Verdachte heeft haar toen bedreigd met de dood. Hij heeft haar toen dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het kind niet weg laat halen, gebeurt er dit" en "Ik maak je af", waarbij hij met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel maakte.
Gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder de bedreiging plaatsvond, zoals hiervoor weergegeven, is het hof van oordeel, dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], meermalen (met kracht) tegen het achterhoofd en tegen de wangen heeft geslagen en de keel met beide handen gedeeltelijk heeft dichtgeknepen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel gemaakt en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het kind niet weg laat halen, gebeurt er dit" en "ik maak je af".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
mishandeling;
onder 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft op 10 maart 2006 [slachtoffer] mishandeld. Door het plegen van dit feit is de lichamelijk integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] geschonden. Op diezelfde dag heeft hij haar ook nog eens bedreigd met de dood. Dit feit dient te worden aangemerkt als een ernstige bedreiging van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 mei 2009 blijkt, dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Evenmin is gebleken dat verdachte na het incident op 10 maart 2006 met justitie in aanraking is gekomen. Het lijkt er dan ook op dat het optreden van verdachte op
10 maart 2006 een incident is geweest. Anderzijds geeft het verlies van zijn zelfbeheersing in de onderhavige situatie en de daarop volgende mishandeling en bedreiging aanleiding verdachte in te scherpen dat hij zich niet opnieuw gewelddadig dient te gedragen.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, en mede in aanmerking nemende het lange tijdsverloop (anders dan in de zin van "undue delay") sedert het plegen van de feiten, is het hof van oordeel, dat in dit geval een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het hof acht de feiten te ernstig om deze af te doen met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals de raadsman heeft verzocht, of met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Ter Berg, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Hielkema, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Koolschijn voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.